Onze tentoonstelling stond van 18 maart tot 6 mei 2019 in het Kohnstammhuis, onderdeel van de Amstelcampus van de Hogeschool van Amsterdam (HvA). Debatcentrum Floor van de HvA en de Lotty Veffer Foundation organiseerden een openingsbijeenkomst op 21 maart onder de titel ‘Culture Clash? (Over)leven in een veranderende samenleving’, die door circa honderd mensen (studenten en medewerkers van de HvA en andere belangstellenden) werd bijgewoond.

 

 

 

Het Weesperpoortstation

Peter Witte, voorzitter van de Lotty Veffer Foundation en oud-medewerker van de HvA, vertelde over de bijzondere plek van de tentoonstelling en de bijeenkomst. Van 1843 tot 1939 stond op de plaats waar nu het Kohnstammhuis staat het Weesperpoortstation. Tussen 1881 en 1933 kwamen hier vele duizenden Joden uit Oost-Europa aan, die voor pogroms en andere vormen van antisemitisme vluchtten. In totaal vluchtten in deze periode zo’n 3 miljoen Joden uit Oost-Europa.

Voor de meeste ‘Oostjoden’, zoals ze werden genoemd, was Amsterdam een tussenstation op weg naar de Verenigde Staten en andere bestemmingen. Een kleiner aantal besloot hier te blijven. Ze werden opgevangen door de in Amsterdam woonachtige Joodse gemeenschap, nazaten van Joden uit Zuid- en Oost-Europa die hier driehonderd jaar eerder naartoe waren gevlucht. Deze waren inmiddels geïntegreerd in de Nederlandse samenleving.

Ondanks de betoonde solidariteit door de Amsterdamse Joden stelden de nieuwkomers zich aanvankelijk tamelijk afzijdig op. Dat is een herkenbaar patroon, zo betoogde Peter Witte: zodra groepen mensen met dezelfde achtergrond in een nieuwe omgeving terecht komen, vertonen ze vergelijkbaar gedrag. Ook de ‘Oostjoden’ vestigden zich zoveel mogelijk bij elkaar in de buurt, ze stichtten hun eigen synagoges c.q. gebedsruimtes en hielden hun blik gericht op het land van herkomst (zonen werden bijvoorbeeld vaak voor godsdienstonderwijs naar Oost-Europa gestuurd).

De ‘Oostjoden’ richtten hun eigen organisaties op, waarbinnen onderlinge bindingen konden ontstaan die de immigranten steun, kracht en hoop schonken. Dat heeft velen voor vereenzaming behoed, doorbrak voor de nieuwkomers het isolement, en stelde hen in staat een gevoel van eigenwaarde te ontwikkelen. Dat vormde vervolgens de basis voor hun integratie in de Nederlandse samenleving.

Het Weesperpoortstation werd in 1939 gesloopt. Na mei kwam een ander treinstation in beeld, namelijk het ook nabij gelegen Muiderpoortstation. Daarvandaan vond het gedwongen transport van een groot deel van de Joodse bevolking vanuit Amsterdam naar de vernietigingskampen plaats.

Onderduik en identiteit

Vervolgens was het woord aan Rozette Kats. Ook zij heeft een bijzondere band met de plek van de tentoonstelling: ze werd er in mei 1942 een paar honderd meter vandaan geboren. In een geassimileerd Joods gezin, dat niet volgens de Joodse religie of riten leefde. Daar had de Duitse bezetter geen boodschap aan: Rozette Kats’ ouders hadden vier Joodse grootouders en vielen dus onder de rassenwetten van de nazi’s die het leven van de Joden met talloze ge- en verboden steeds onmogelijker maakten. Rozette’s ouders begrepen dat van kwaad alleen maar erger kon worden en doken met hun dochter onder. Eerst bij familie in Vaals, totdat deze het gevaar van verraad te groot vond worden. Toen in Amsterdam-West. Dat was nog gevaarlijker en daarom werd Rozette toen ze negen maanden was zonder haar ouders bij een echtpaar ondergebracht, dat na het verlies van twee baby’s kinderloos was. Ze lieten Rozette als ‘Rita’ in hun trouwboekje inschrijven als hun eigen kind, waardoor Rozette ook haar familienaam Kats kwijtraakte. Kort daarop werden Rozette’s ouders na verraad naar Westerbork afgevoerd, en vervolgens naar Auschwitz, waar zij werden vermoord.

Toen Rozette zes werd, vertelde haar ‘papa’ wat er gebeurd was, en zei daarbij dat ze daar verder maar nooit meer over moesten praten. Rozette vertelde dat ze die avond veranderde in een volmaakt braaf, maar in wezen doodsbang kind. Pas tientallen jaren later hervond zij dankzij een goede therapeut en contacten met andere Joden die als kind waren ondergedoken haar eigen identiteit.

Als ‘gastspreker WOII-heden’ vertelt Rozette Kats haar verhaal nu al ruim 25 jaar aan schoolkinderen en jongeren, want: “Kinderen kunnen zich door zo’n verhaal verbinden met de levens en de geschiedenis van een ander, en zich verplaatsen in een mens uit een andere groep dan zijzelf. Het kan hen iets leren van de geschiedenis van de WOII en wat daarin door mensen gedaan en met mensen gebeurd is. Maar vooral kan het hen leren hoe belangrijk het is keuzes te maken, verantwoording te nemen, voor jezelf maar als het erop aankomt ook voor een ander. Het kan hen helpen empathie te ontwikkelen. Want zonder empathie kunnen ze nooit begrip opbrengen voor anderen, wat toch zo noodzakelijk is in onze multiculturele samenleving.”

(De Lotty Veffer Foundation heeft ook een educatief project voor hulpverleners van mensen met oorlogstrauma’s, waaraan Rozette Kats heeft meegewerkt. Zie: https://verhalen100malen.nl/)

Burgemeesters in oorlogstijd

De derde spreker was schrijver en journalist Arend Hulshof, die onderzoek deed naar de rol in, en kort voor de oorlog van burgemeesters in de Achterhoek, onder wie zijn overgrootvader Johannes Rijpstra, burgemeester van Zelhem. Hij publiceerde daarover het boek Rijpstra’s ondergang.

Na de Reichskristallnacht van 9 november 1938 zei de Nederlandse regering dat de Duitse Joden geholpen moesten worden, maar minister van justitie Goseling stuurde een circulaire naar de grensgemeenten, waarin stond dat de plaatselijke bestuurders Joodse vluchtelingen zoveel mogelijk moesten weren. Slechts gevluchte Joden uit de grensstreek waren welkom, zij het tijdelijk en alleen “als zij direct gevaar voor lijf en leven liepen”. Burgemeesters gingen op zeer uiteenlopende manieren met deze richtlijnen om. Waar de één deze ijverig of zelfs overijverig volgde, schreef een ander, zoals burgemeester Verbeek van Dinxperlo, juist zoveel mogelijk verblijfsvergunningen uit. Verbeek werd daarom in april 1939 ontslagen.

Moet je als lokale bestuurder de opdrachten van de centrale overheid per sé volgen of moet je je eigen morele kompas volgen? Dat is een vraag van alle tijden, aldus Arend Hulshof. Amerikaanse staten kwamen in het geweer tegen maatregelen van president Trump (noodtoestand, moslimban); Amsterdam, Rotterdam, Den Haag, Utrecht en Den Bosch lieten een paar jaar geleden weten een wet die illegaliteit strafbaar zou stellen niet te zullen handhaven.

Hulshofs overgrootvader en zijn collega-burgemeesters werden pas echt op de proef gesteld tijdens de bezetting. Op nadrukkelijk verzoek van de Nederlandse regering in Londen bleven ze vrijwel allemaal op hun post. Ze moesten in opdracht van de nazi’s steeds verder gaande anti-Joodse maatregelen uitvoeren. Enkele burgemeesters namen ontslag toen zij Joden moesten laten oppakken.

Rijpstra kwam niet voor die keus: alle Joden in zijn gemeente waren al opgepakt of zaten ondergedoken. Hij ging intussen ‘klein verzet’ plegen. Dat leidde tot zijn arrestatie en tot zijn dood in december 1944 in een buitenkamp van Neuengamme. Hulshofs overgrootvader wordt sindsdien in Zelhem herinnerd als ‘verzetsburgemeester’. Verbeek, die meer deed, kreeg pas veel later een eerbetoon. Toen hij in 1946 overleed, gold hij nog als de oneervol ontslagen burgemeester van Dinxperlo. Hulshof: “De ruggengraat die hij toonde tegenover haatzaaierij en stemmingmakerij zou een inspiratiebron kunnen zijn voor de bestuurders van vandaag.”

Bubbels en radicale gematigdheid

De vierde en laatste spreker was journalist en programmamaker Natascha van Weezel. Haar grootvader van moederszijde, Herman Bleich, kwam in de jaren twintig vanuit het Poolse Krakau naar Berlijn. Dat ontvluchtte hij toen de nazi’s aan de macht waren: hij ging in Praag studeren. Toen daar een pro-Duitse regering aan het bewind kwam, trok hij naar Den Haag, waar hij Natascha’s grootmoeder leerde kennen. Natascha’s grootouders slaagden er in 1942 met bluf en geluk in naar Zwitserland te vluchten. Na de oorlog keerden zij terug naar Nederland, waar ze hoorden dat hun ouders en enkele broers en zusters in Auschwitz waren vermoord.

Natascha van Weezel: “Mijn opa was mijn held. Niet alleen omdat hij de oorlog had overleefd en zoveel moed had getoond, maar vooral om zijn houding ná de oorlog. Natuurlijk was hij getraumatiseerd, maar hij liet er zijn leven niet door beperken. Ook streed hij voor gelijke rechten en tegen discriminatie.” In die lijn werd Natascha ook door haar ouders opgevoed: “Mijn ouders spoorden mij aan met kindjes met allerlei verschillende achtergronden te spelen. En dat ben ik eigenlijk de rest van mijn leven blijven doen, figuurlijk.”

Rond haar twintigste ging Natascha zich echter vragen stellen over haar identiteit. Gaandeweg raakte ze ervan overtuigd dat ze zich alleen veilig voelde binnen de Joodse gemeenschap. “Ze waren net als ik, leken fysiek op mij en vielen Israël niet aan om politieke redenen. Sterker nog, mijn nieuwe vrienden stonden pal achter Israël. Zelfs zo erg, dat ik mij met mijn humanistische wereldbeeld verbaasde over de harde taal die sommigen uitsloegen over Palestijnen.”

Een paar jaar later bezocht ze de Westbank, omdat ze wilde weten hoe het er ‘aan de andere kant’ aan toe ging. Ze schrok van de bejegening van de Palestijnen door Israëlische militairen. En ze verbaasde zich erover hoe hartelijk de meeste Palestijnen tegen haar waren, ook als ze wisten dat ze Joods was. Toen ze dit aan haar Joodse vrienden vertelde, noemden deze haar naïef en een overloper.

Tijdens de derde Gaza-Oorlog sprak Natascha van Weezel zich op televisie uit. Ze noemde zich een ‘kritisch zionist’: voor het bestaansrecht van Israël, maar tegen de Israëlische bombardementen die duizenden Gaza-inwoners het leven kostten. Dit kwam haar, onder andere op de sociale media, op venijnige scheldkannonades te staan van zowel pro-Palestijnse als pro-Israëlische zijde. “Ik was er kapot van en durfde nauwelijks meer op straat. Ik had toch alleen voor dialoog en eensgezindheid gepleit!” Natascha’s vader (de onlangs overleden journalist Max van Weezel) zei: “Als twee extreme kampen zich tegen je keren, doe je het precies goed.”

Natascha: “Dat gaf me de kracht door te gaan met mijn missie om te verbinden. Dat bleek overigens geen gemakkelijke weg. Steeds als ik voor de guldenmiddenweg koos, kreeg ik twee boze groepen achter me aan.”

In 2015 werd haar gevraagd bij Pauw commentaar te geven op de komst van een noodopvang voor vluchtelingen in een overwegend Joodse wijk in Amstelveen. “De hele zomer had ik op tv massa’s vluchtelingen door Europa zien lopen, op zoek naar een veilige plek. Ik dacht aan mijn opa en oma, die 70 jaar eerder een dergelijke tocht hadden afgelegd. Daarom vond ik het de normaalste zaak van de wereld om deze mensen op te vangen. Maar enkele Joodse organisaties vreesden dat de Syriërs en Irakezen antisemitisch gedachtegoed zouden meenemen. Konden ze niet ergens anders heen? Zelf zag ik het als een kans dat iedereen met en naast elkaar kan leven in Nederland. Door deze uitspraak werd ik niet alleen het doelwit van rechtse Joden, maar ook van onder andere PVV-aanhangers.”

De scheldpartijen en zelfs bedreigingen doen pijn, aldus Natascha. “Toch weerhoudt het me er niet van om me te blijven uispreken voor de dialoog, voor nuance en radicale gematigdheid. Je went nooit aan de pijn, maar je kweekt een dikkere huid. Misschien strijd ik voor waarden als menselijkheid en dialoog omdat ik dat voor mijn gevoel verplicht ben aan mijn opa, misschien ook omdat ik niet wil leven in een maatschappij waar we ons allemaal in onze eigen bubbels terugtrekken. Het is makkelijker om dat te vinden wat mensen om je heen goedkeuren. Maar het is ook een vorm van armoede die bijdraagt aan het steeds groter wordende probleem van polarisatie. Ik geloof in een maatschappij waarin we niet naast, maar met elkaar leven. En als mensen me daarom een naïeve kip noemen: so what?!