Het door Duitsland bezette, maar niet geannexeerde deel van Polen, dat het Generalgouvernement werd genoemd, bestaat oorspronkelijk uit vier districten: Warschau, Krakau, Lublin en Radom. Een vijfde district, Galicië, wordt toegevoegd als het in augustus 1941 op de Sovjet-Unie is veroverd. In het district Radom wonen bij het begin van de oorlog ongeveer 280.000 Joden. In de stad Radom, die op 8 september 1939 door de nazi’s wordt bezet, wonen er ongeveer 30.000, een derde van de gehele bevolking. Daar komen er al snel duizenden bij, die gedeporteerd zijn uit de regio’s van Poznan en Lodz. 1.840 Joden uit Radom worden daarentegen naar kleinere plaatsen in de buurt verbannen.

De deportaties vanuit het district Radom beginnen in augustus 1940. 2.000 Joden worden naar het district Lublin getransporteerd om anti-tankgrachten te graven en versterkingen te bouwen aan de grens tussen de door Duitsland en de Sovjet-Unie bezette Poolse gebieden. Bijna geen van hen overleeft. Honderden anderen gaan naar werkkampen in de buurt van de stad Radom.

In december 1940 en februari 1941 worden in totaal 2.500 Joden uit Radom naar het plaatsje Busko verbannen. In Busko komen er daardoor op één kamer gemiddeld 20 Joden te wonen en er breekt een tyfus-epidemie uit.

In maart en april 1941 creëren de nazi’s twee getto’s in Radom. Een groot getto in het centrum waar 27.000 Joden wonen, een kleiner getto in de buitenwijk Glinice met ongeveer 5.000 inwoners. De getto’s worden op 7 april afgesloten van de rest van de stad. De grenzen worden gevormd door bebouwing en hier en daar prikkeldraad, en worden bewaakt door Joodse en Poolse politie.

Hoewel de Joden in de twee getto’s lijden onder grote voedseltekorten, slechte hygiënische voorzieningen en wreedheden van de SS en de Gestapo zijn de omstandigheden er in vergelijking iets minder slecht dan in andere getto’s.

Begin 1942 worden 400 vooraanstaande Radomse Joden doodgeschoten of naar Auschwitz gedeporteerd.

Dan worden de getto’s geliquideerd als onderdeel van de Aktion Reinhardt: het uitmoorden van de Joden in het Generalgouvernement. Het kleine getto is op 5 augustus 1942 aan de beurt. 600 ouderen en kinderen worden doodgeschoten, 800 mannen en 20 vrouwen geselecteerd voor dwangarbeid, 4.000 mensen – plus 2.000 uit het grote getto – naar het net in gebruik genomen vernietigingskamp Treblinka gedeporteerd.

Het grote getto wordt op 16, 17 en 18 augustus grotendeels geliquideerd. Daarbij worden 1.000 tot 1.500 Joden die verzet bieden of zich proberen te verbergen doodgeschoten. SS-Hauptscharführer Erich Schildt vermoordt een groep kinderen met handgranaten. Ruim 20.000 mensen worden naar Treblinka en Auschwitz afgevoerd, 4.000 worden geselecteerd voor dwangarbeid, de meesten in twee werkkampen binnen het dan tot vier straten gereduceerde getto: Szwarlikowska en Szkolna, genoemd naar twee van die straten.

Radom 1941 84052 Yad Vashem

Radom 1941; collectie Yad Vashem

In december 1942 worden 800 gevangenen uit het Szwarlikowska-kamp naar het plaatsje Szydlowiec in de buurt Kielce getransporteerd, waar ze omkomen. (In Kielce vindt na de oorlog, op 4 juli 1946, een pogrom plaats, waarbij 41 Joden worden vermoord, wat leidt tot de vlucht van 90.000 Joden uit Polen.) 1.500 anderen worden in januari 1943 uit het Szwarlikowska-kamp naar Treblinka gedeporteerd.

Daarna is het betrekkelijk rustig in wat er nog van het getto over is. Die rust wordt wreed verstoord als de SS, de Grüne Polizei en hun Oekraïense helpers op 8 november 1943 een razzia houden. Zieken, kinderen en ouderen worden vermoord. De overigen, onder wie Jules Schelvis en de andere drukkers, worden weggevoerd naar het Szkolna-kamp, waar ze uiteindelijk in de wapenfabriek komen te werken. Het Szwarlikowska-kamp wordt gesloten.

Het Szkolna-kamp wordt op 26 juli 1944 geëvacueerd. Bij de nadering van het Rode Leger vluchten SS-ers van het front, langs Radom, en raakt de kampleiding lamgeslagen door paniek en besluiteloosheid. Het bevel van de Sicherheitsdienst om bij het naderen van de Sovjet-troepen alle Joden om het leven te brengen, legt de kampleiding naast zich neer. De 3.000 gevangenen worden uiteindelijk op een dodenmars naar het westelijker gelegen Tomaszow-Mazowiecki gestuurd, een tocht van 110 kilometer en vier dagen, die velen het leven kost.

De overlevenden worden in Tomaszow opgesloten in een kunstzijdefabriek, waar ze zich in leven houden met soep van aardappelschillen; gewerkt wordt er niet. Zes dagen later gaan ze in veewagons naar Auschwitz, waar de trein op 6 augustus aankomt. Op een perron worden 2.189 gevangenen – onder wie Jules Schelvis en zijn vriend Leo de Vries – voor dwangarbeid in Vaihingen-an-der-Enz geselecteerd. Tegen de avond vertrekt de trein daarheen.