Eind september 1942. Thea is ondergedoken in Friesland, evenals haar zus Martha met dochtertje. Na gevaarlijke omzwervingen langs allerlei onderduikadressen komen zus Betty met man en dochtertje daar later ook heen. Haar ouders en zus Lies niet. Zij worden op 19 oktober 1942 in Auschwitz vermoord.

Thea is niet maar Winterswijk gegaan, maar rechtstreeks vanuit Zutphen naar dominee Boersma en zijn vrouw in Oudega. Anders was ze mogelijk tegelijk met haar moeder en zus Thea opgepakt, schrijft ze later. Ze gaat nu als Tonny door het leven. Ze schrijft niet meer via de post met Wolfgang, maar hun brieven worden overgebracht door koeriers van het verzet. Dat betekent ook dat ze elkaar veel minder vaak kunnen schrijven.

29 september 1942

Ik Tonny geheten wil nu met nieuwe moed dit dagboek beginnen. Ik ben op het ogenblik bij mijn oom en tante in Oudega gelogeerd en vind het hier erg fijn en het is mooi weer.
Van de taal versta ik absoluut helemaal niets.
Alles is hier ook anders als thuis.
Het water moeten we oppompen en in de bijkeuken ligt wit zand gestrooid tussen de
steentjes en dat staat heel mooi.
We eten erg lekker. Gisteren hadden we nog elk een stukje spek en vandaag een bordje karnemelkspap, wat ook prima smaakte.
Oom en tante zijn weg en ik ben nu alleen thuis.
Tante is naar Sneek toe en komt pas morgenavond thuis, dus ben ik vanavond alleen met oom en dan moet ik hem netjes bedienen.
Wat zijn tante en oom toch reuze lieve mensen, je voelt je hier net als thuis zo echt opje gemak en dat is echt fijn. Misschien ga ik wel gauw weer verder trekken.
Vandaag verder niets nieuws meer, dus eindig ik maar.

Thea heeft in Oudega veel vrijheid. Ze mag boodschappen doen en hoeft zich niet te verstoppen als er bezoek is, ze mag zelfs mee op verjaarsbezoekjes. Ze kan meepraten als ze maar niet laat merken dat ze Joods is. Zo hoort ze veel over wat er gaande is. Daar wordt ze vooral moedeloos van.

Wolfgang is nog niet ondergedoken. Dat is kennelijk misgelopen. Maar hij is nog steeds optimistisch, al gaat ervanuit dat hij naar een werkkamp moet:.

Lieve meid.

Even je een paar woorden schrijven en hoop ik dat je flink bent en het je goed gaat. Van mij kan ik je alleen berichten dat ik in uitstekende konditie ben (…) Hoogswaarschijnlijk vertrek ik morgen na het kamp met een boel jonge lui hier maar houden we de moed er stevig in!
Martha en de anderen doen alle moeite en na Polen gaan we nooit. Ik krijg een adres en kan ik in tijd van nood er altijd heen. Je kunt me verder schrijven. Het adres krijg je wel van Martha da schrijf jij heen en da schrijf ik heen en de post wordt verder bezorgd. Het is wel jammer dat het op het laatste moment niet doorgegaan is maar je weet nooit waarvoor het goed is. In ieder geval doen jullie moeite om voor mij in tijd van nood iets te krijgen. Het kamp is best maar ik hoop je binnenkort er meer van te kunnen vertellen. Jij moet me een plezier doen schat, en flink en taai en hard wezen want da doe je mij het grootste plezier mee. Hopelijk komt spoeding weer alles in orde. Je moet erin vertrouwen meisje. Ik zal eeuwig en altijd van je houden dat weet je Thea. Wat je aan me hebt weet je wel schat en ik vraag maar een ding en dat moet je doen. Flink wezen en opgewekt.
Da moet je altijd aan denken kind. Schrijf niet vaker dan een keer in de week. Ik doe het ook. Schrijf direkt aan het adres (wat Martha weet) dat je goed bent overgekomen. Hierbij ook een foto van mij. Je kunt er haast je kamer mee behangen hè?
(…) Moed erin! Niet piekeren, jij bent feilig en voor mij komt het ook in orde. Veel lievs en ettelijke zoenen

Je Wolfgang

Zojuist je brief ontvangen en ben blij dat je zo goed schrijft. Het geld heb vertragingen.
Heb je van Vroomen nog geld gekregen?

Thea deelt Wolfgangs optimisme niet. Ze denkt veel na over het geloof en discussieert erover met de gereformeerde predikanten en gelovigen bij wie ze ondergedoken zit.


10 oktober zaterdagavond

(…) Je leeft van de ene dag in de andere, ik begrijp niet wat ik allemaal meemaak. Soms denk je: waarom leef ik nog en hoe komt het toch dat ik nog besta. Mama en Lies zijn alle twee opgehaald en weg, wie weet waar heen. Zou ik ze ooit terugzien en waar is op het ogenblik mijn lieve schat.
Oh, laat alles toch nog goed komen.
Wat een ellende, we zijn allemaal uit elkaar, als opgejaagd wild, nergens rust. Overal gevaar, bedreigd.
Hoe moet dit alles ooit nog eens goed komen.
Ouders weg, hoe kan ik er doorkomen.
Wat zijn de mensen goed, waar ik nu ben, ze wagen hun leven voor mij .
Zou dit een beproeving voor mij zijn?
Ik die altijd zo ongelovig was, zit nu bij een predikant.
Oh G’D, ik smeek U, breng toch redding voor mijn ouders, mijn zuster en al die verdere verdrukten.
Oh, wat een lijden.
Iedere dag wordt alles erger, de nood hoger.
Zijn we zo ver afgedwaald, hebben we zo gezondigd, dat we dit alles moeten lijden.
Oh, ik bid U, help ons toch.
Ik zondig nu toch nog veel meer dan vroeger.
Wat blijft er nu nog over van mijn geloof.
Hoe kan ik nu nog dat geloof behouden.
Help toch al die ongelukkigen.
Oh mama, wie had dit ooit kunnen denken, oh ik bid en hoop toch zo dat u en Lies het nog goed maken, dat jullie nog bij elkander zijn. Als ik denk in dit koude weer vol stormen en regen waar jullie kunnen zijn zonder iets, als slaven.
Als jullie er nog zijn, want wie weet wat het wreed geweld al heeft gedaan. Het zijn beesten die nergens voor staan en handelen als duivels.
En papa waar zult u zijn. Oh ik hoop toch maar dat het u goed gaat. U die altijd zo voor het geloof gestreden heeft en misschien nog gelukkig daarin berusten kunt. Kon ik U maar schrijven, maar helaas, wij leven allen als slaven, worden opgejaagd als wild. We moeten alles doen om toch maar het leven te redden.
Ik die helemaal vreemd hier aankwam, wist niet waar ik was. Hoe ik hier gekomen ben etc.
Ik weet ook niet hoe het verder zal gaan. Als ik naar huis was gegaan, dan was met mij hetzelfde gebeurd. Of als ik in Zutphen was gebleven. Wie weet wat daar allemaal gebeurd is.
Wie weet!!!!
Er komt hongersnood, het kan niet anders, wij hebben hier nog genoeg, maar al die armen in de stad hebben niets. Wat een ellende, al die armen die niets hebben en dan al die Joden die allemaal als slaven naar Polen gestuurd zijn, wat zal hen gebeuren. Zouden ze allemaal verdelgd worden?
Ja, misschien worden wij allemaal wel verdelgd, want wij moeten toch uitgeroeid worden volgens Hitler.
Oh, hoe zal het worden?
Wanneer komt er verandering, wat zullen de straffen worden voor de mensen die ons herbergen, de doodstraf, een kogel. Hoe kan dit bestaan, dat onschuldige mensen worden gedood of leven als slaven.
Hebben we dit verdiend? Is er redding en ommekeer? Geen enkel lichtpuntje, nergens. Zou er redding komen of zullen wij allemaal worden gedood.
Oh Wolfgang, hoe ik soms naar je snak, om bij je te zijn, zo helemaal alleen. Oh, hoe houd ik van je.
Zouden we elkander ooit weerzien?
Lieve schat, als ik toch bedenk, alle ellende, hoe groot de nood is, hoe alles zomaar voortgaat om ons te verdelgen en te verpletteren, lieveling, dan wordt me alles wel eens te zwaar, te moeilijk, en denk ik dit leven niet vol te kunnen houden, omdat het onmogelijk wordt zo verder te leven, als een heel ander persoon die je zelf niet bent.
(…)
Wat was het leven toch mooi, wat had ik een mooie jeugd, wat een plezier, nooit geen angst of echt verdriet.

Thea en haar zussen moeten in Friesland geregeld naar een ander onderduikadres verkassen. Na verzetsacties of omdat er in het dorp gekletst wordt. Of omdat er mensen uit de kuststreek, die door de Duitsers wordt ontruimd, moeten worden ingekwartierd. Met sommige onderduikgevers kan Thea het goed vinden, met andere helemaal niet. Soms moet ze zich aan allerlei regels houden of voelt ze zich als huissloof gebruikt. Ze gaat Wolfgang steeds meer missen en wordt steeds ongelukkiger. Op 27 oktober 1942 schrijft ze:

(…) Vrijdag vertrek ik weer ergens anders heen.
Ik ben ook bang geworden omdat er hier inkwartier komt van mensen uit de kuststreek.
Het werk is hier ook allemaal zo anders als bij ons thuis.
Maar als ik normaal was zou het best gaan.
(…) Wolfgang, heb je nog niet begrepen wat voor eentje ik ben.
Ik geloof nooit dat ik met je zou durven trouwen. Vreselijk!

Op 5 november stuurt Wolfgang per koerier een waarschuwende brief aan Tonny en Mattie (onderduiknaam van Martha). Hij schrijft dat ze goed moeten uitkijken in het drukke verkeer. Het is koud, ze kunnen beter thuisblijven. Hij legt het er nog een keer dik bovenop: dat mensen verdronken zijn omdat ze niet naar hun moeder luisterden. Hij denkt ook zelf een dezer dagen “op vakantie te gaan”, dat wil zeggen: onder te duiken.

Wolfgang ondertekent zijn brieven nu met ‘oom Wim’. Hij is begonnen Engels en Portugees te leren. Thea wordt steeds depressiever.

Wolfgang duikt onder in het Korenburgerveen bij Winterswijk. De schuilplaats wordt verraden. Op 27 november pakt de marrechausse er onderduikers op, maar Wolfgang ontkomt. Op het nippertje. Bij zijn ontsnapping raakt hij zijn rugzak kwijt. Thea weet nog van niets.

December

In Polen is het vreselijk, worden alle Joden uitgemoord en als ik bedenk dat mijn ouders daar ook bij zijn.
Oh, het is vreselijk, eentje zoals ik, half idioot, blijf over en duizenden krachtige en flinke mensen worden vernietigd.
Verder gaat het hier goed, als er iemand komt vlucht ik gauw in de kast.
Zit natuurlijk veel thuis, alleen een enkele keer ’s avonds kom ik er nog wel eens even buiten.
(…) Ik help zoveel mogelijk in de huishouding, van de wal in de sloot, want Mevr. kan het veel beter en vlugger, ik kan maar niet opschieten met werken. Loop vaak in mijn lange broek rond, zo slordig als het maar kan. Als ik iets moet doen, moet alles me precies gezegd worden, ik vind mezelf zo’n ellendeling, waarom ga ik niet dood, wat ben ik nu voor nut. Wim kan nooit met me trouwen, wat kan er van zo’n huwelijk worden, niets, absoluut een mislukking.
Wat zullen de mensen hier wel over me zeggen, als iemand eens wist hoe ongelukkig ik me soms voel. Wat een prachtmensen, ze wagen hun eigen leven voor zo’n stuk ongeluk als ik ben.


Een paar weken later stuurt Wolfgang een bericht aan Thea dat hij veilig is. Hij zit nu op een heel prettig onderduikadres, waar hij werk aan huis heeft: speelgoed beschilderen. Hij ontvangt via-via nog steeds brieven van zijn ouders. Later vraagt hij Thea om foto’s. Zijn afdrukken zaten in de rugzak die hij op zijn vlucht uit het Korenburgerveen moest achterlaten.

In een brief van onbekende datum, maar vermoedelijk uit december 1942, waarschuwt hij Thea opnieuw.

 

(…) Op het moment is het erg koud en kun je het beste bij de kachel zitten. Moet je es verhuizen (evacuatie enz. enz.) schrijf dan onmiddellijk aan je oom. Dus, dat is afgesproken.

Wolfgang wil dat Thea naar hem toe komt en stuurt minstens twee keer mensen naar Friesland om haar op te halen. Eén keer is ze net naar een ander adres vertrokken, een andere keer houden haar onderduikgevers haar tegen. Even overweegt Wolfgang zelf naar Friesland te gaan, maar dat is toch te gevaarlijk. Hij maakt zich ernstige zorgen over Thea omdat ze zo somber is.

8 april 1943

(…) Ik wou dat ik je maar een heel klein beetje van mijn optimisme kon meegeven maar dat kan nu niet en ik zal voortgaan het te proberen. Laten we hopen dat ik op een goeie dag zal slagen. Ik vrees dat je dan pas verandert als je weer bij me bent en dan voorgoed. Je zult is zien hoe mooi nog alles wordt. Dan nog dit, je moet niet denken dat ik naar jullie wou komen omdat ik het eenvoudig niet meer uit kon houden maar ik weet hoe down jij soms bent Tonny en dat was de eigenlijke magneet. Zie, voor mij is het heel wat makkelijker dat weet ik. Mijn ouders zitten goed maar jij hebt mij toch en daar moet je je aan vasthouden.

Eind augustus 1943 beschrijft Thea haar leven in de onderduik.

Zal ik nu eens een beetje over het leven wat ik op het ogenblik heb krabbelen. Het beste zou zijn dat we poppen waren, altijd op tijd ja en nee konden zeggen. Altijd gehoorzaam, alle werkjes met plezier doen, op commando praten, stil zijn en lachen, maar aangezien ik geen pop ben is het leven soms erg moeilijk. Het valt voor de drommel niet mee als je zoals ik, ergens ongeveer een jaar bent om je altijd op een afstand te houden. Ik bedoel dat je alles vragen moet, mag dit of dat wel. Het is zo vervelend dat als je iets doet, je altijd moet denken, “zou het wel mogen?” Altijd maar denken, word ik niet te vrij? Zo wordt het leven soms een kwelling en leef je onder druk, het leven is een komedie, hoe beter je het speelt, hoe gemakkelijker alles is.