Na de invasie van Joegoslavië door de As-mogendheden in april 1941 wordt Montenegro een protectoraat van Italië. In het kleine voormalige koninkrijk tussen Kroatië en Albanië wonen dan ruim 400.000 mensen. Onder hen enkele duizenden Sinti en Roma en hooguit 30 Joden. Daar komen na de invasie duizenden vluchtelingen bij, vooral Joden, Sinti en Roma uit Kroatië.

Op 13 juli 1941 komt de Montenegrijnse bevolking in opstand tegen de Italianen. Dit onder leiding van de communistische partij en met de steun van duizenden Serviërs, die de terreur in Herzegovina ontvlucht zijn. Na zes weken is de opstand door een Italiaans leger van 67.000 man neergeslagen.

Er vindt in Montenegro geen georganiseerde Jodenvervolging plaats totdat het na de capitulatie van Italië in september 1943 door Duitsland wordt bezet. Circa 5.000 Joden, Sinti en Roma vluchten dan naar Albanië. Tussen september ’43 en februari ’44 weet de Gestapo de grote meerderheid van in Montenegro achtergebleven Joden en enkele honderden Sinti en Roma op te sporen en naar concentratiekampen af te voeren, waar de meesten worden vermoord.

In december ’44 worden de Duitse troepen uit Montenegro teruggetrokken.