In november 1940 sluit Hongarije een bondgenootschap met Duitsland, maar het stond daarvoor al – onder druk van sterke binnenlandse fascistische en radicaal-nationalistische (en antisemitische) groeperingen – sterk onder invloed van de nazi’s. Met hulp van Duitsland en Italië annexeert het tussen 1938 en 1941 delen van Tsjechoslowakije, Roemenië en Joegoslavië. Het gaat hierbij om een aantal van de gebieden, die Hongarije als een van de verliezende partijen na de Eerste Wereldoorlog heeft moeten afstaan.

Vanaf 1938 voert Hongarije naar Duits voorbeeld rassenwetten in, die Joden van allerlei beroepen uitsluiten en huwelijken tussen Joden en niet-Joden verbieden. Een volkstelling in 1941 leert dat er volgens de definities van deze rassenwetten in Hongarije, inclusief de geannexeerde gebieden, 825.000 Joden wonen, een kleine 6 procent van de totale bevolking. In de hoofdstad Budapest wonen zo’n 250.000 Joden. Daar maken ze bijna een kwart van de populatie uit.

Vanaf 1939 moeten mannelijke Joden in Hongarije dwangarbeid verrichten, vaak onder barre omstandigheden. Ten minste 27.000 Joodse dwangarbeiders bezwijken.

In de zomer van 1941 worden 20.000 Joden gedeporteerd naar Oekraïne, waar ze door SS-Einsatzgruppen worden doodgeschoten. In januari 1942 worden 3.500 Joden en Serviërs door Hongaarse troepen vermoord in Novi Sad, de grootste stad in het door Hongarije geannexeerde deel van Joegoslavië. Ook worden veel Joden vermoord als zij zich in Budapest en andere steden buiten het Joodse getto wagen. De moordenaars zijn veelal aanhangers van de ultrarechtse en antisemitische Pijlkruisbeweging.

In 1942 vraagt Duitsland om uitlevering van de Hongaarse Joden, maar dit wordt door de Hongaarse regering geweigerd, waarschijnlijk vooral omdat – met name in Budapest – hun arbeidskracht niet gemist kan worden.

Als de Hongaarse regering een wapenstilstand met de geallieerden overweegt, bezetten Duitse troepen in maart ’44 Hongarije. Staatshoofd admiraal Miklós Horthy, sinds 1919 regent van Hongarije, mag aanblijven, maar de Duitsers installeren de pro-Duitse generaal Dome Sztojay als premier. Sztojay is graag bereid mee te werken aan de deportatie van de Hongaarse Joden.

De circa 500.000 Joden buiten Budapest worden vanaf april 1944 in getto’s in een aantal steden en in kampen (waaronder Kistarcsa nabij Budapest) samengedreven. Ze hebben daar vaak geen dak boven hun hoofd, geen sanitaire en medische voorzieningen, en nauwelijks voedsel en water. Hongaarse politieagenten worden ingezet om Joden op te sporen. De vervolging staat onder leiding van Adolf Eichmann, die daarvoor al in Oostenrijk en Tsjechië hetzelfde had gedaan.

Op 16 april 1944 beginnen deportaties naar vernietigingskampen. Binnen elf weken worden alleen al in Auschwitz 437.000 Hongaarse Joden vermoord.

Omdat de geallieerden een maand na de invasie van Normandië duidelijk aan de winnende hand lijken te zijn en verklaard hebben oorlogsmisdadigers te zullen vervolgen, beveelt Horthy op 7 juli 1944 de deportaties te staken. In augustus ontslaat hij de Sztojay-regering en probeert hij tot een wapenstilstand te komen met de Sovjet-Unie, waarvan het leger tot de Hongaarse grens is opgerukt. Half oktober arresteren de Duitsers Horthy en stellen ze een regering aan met aan het hoofd de leider van de Pijlkruisers, Ferenc Szálasi. De Pijlkruisers slaan in de maanden daarna aan het moorden. Zo’n 15.000 Joden, Sinti, Roma en anderen worden op uiterst wrede wijze de dood ingejaagd.

Joodse vrouwen Budapest

Joodse vrouwen uit Budapest op weg naar deportatie; ©Bundesarchiv Bild 101I-680-8285A-05

In november 1944 zijn er nog 70.000 Joden in Budapest, samengeperst in een getto van een kwart vierkante kilometer. Duizenden worden in bittere koude op dodenmarsen naar de Oostenrijkse grens gestuurd. Ook duizenden Sinti en Roma worden – vanuit regionale concentratiekampen – op dodenmars richting Oostenrijk gestuurd. Velen zijn te zwak voor deze tochten en worden onderweg doodgeschoten.

In januari 1945 sluit Hongarije een wapenstilstand met de Sovjet-Unie, dat al een deel van Budapest heeft veroverd. Op 13 februari 1945 wordt de rest van de stad bevrijd. Duitse eenheden en Pijlkruisers houden nog tot begin april stand in westelijk Hongarije.

Szálasi werd op 12 maart 1946 terechtgesteld. In totaal werden 19.000 Hongaren wegens oorlogsmisdaden veroordeeld. Horthy werd na de oorlog door de Amerikanen gevangengenomen. In 1949 werd hij vrijgelaten, waarna hij zich in het Portugese Estoril vestigde. Daar overleed hij in 1957, op 88-jarige leeftijd.

Voor de Duitse bezetting van Hongarije kwamen 63.000 Joden om; ruim 500.000 erna. 255.000 Joden overleven, van wie 65.000 in de in 1938 en ’39 geannexeerde gebieden. Het aantal Sinti- en Roma-slachtoffers wordt geschat op ten minste 28.000, op een populatie 100.000 tot 200.000.

De Zweedse diplomaat Raoul Wallenberg redde circa 15.000 Hongaarse Joden door voor hen 32 gebouwen te huren en deze Zweedse diplomatieke status toe te kennen, of door ze Zweedse paspoorten te geven. Wallenberg wordt in januari 1945 door de Sovjets gearresteerd en stierf waarschijnlijk na ruim twee jaar gevangenschap. Zijn dood is nooit opgehelderd.

Ook de Spaanse ambassadeur in Budapest, Ángel Sanz Briz, redt vele Joden. Hij bezorgt ze Spaanse papieren, geeft ze in gebouwen met Spaanse diplomatieke status onderdak en laat ze een beetje Spaans leren, waardoor ze voor Spanjaarden kunnen doorgaan, althans tegenover mensen die geen Spaans kennen. In december 1944 neemt Briz in opdracht van de Spaanse regering de wijk naar Zwitserland. Een Italiaanse zakenman, Giorgio Perlasco, gaat zich dan voordoen als consul van Spanje en zet het werk van Briz voort. In totaal worden op deze wijze ruim 5.200 Hongaarse Joden gered.

De Portugese ambassadeur in Budapest, Carlos Sampaio Garrido, en zijn Chargé d’Affaires Carlos de Liz-Texeira Branquinho redden eveneens Hongaarse Joden door ze in gebouwen met diplomatieke status onder te brengen; naar schatting zo’n 1.000.

De neutraliteit van Zweden, Spanje en Portugal bood bescherming tegen deportatie.