Op 9 april 1940 valt Duitsland tegelijk met Noorwegen ook Denemarken aan. Denemarken capituleert binnen enkele uren: de grens met Duitsland is nagenoeg onverdedigd.

Duitsland staat toe dat Denemarken zijn koning, regering, parlement, politie en andere instellingen houdt. Dit om praktische, ideologische en propagandistische redenen. Het spaart de nazi’s veel menskracht. Denemarken is een belangrijke leverancier van graan en andere voedingsmiddelen voor Duitsland en dat willen de nazi’s niet verstoren. De Denen worden beschouwd als een ‘Arisch’ broedervolk en de nazi’s willen het land als een ‘model-protectoraat’ aan de wereld tonen. Onlusten en stakingen brengen de Duitsers er op 28 augustus 1943 toe het land alsnog volledig onder eigen controle te nemen. Daarna ontstaat er gewapend verzet tegen de bezettingsmacht.

Er is Denemarken lange tijd één kamp voor politieke gevangenen, de Horserød-gevangenis ten noorden van Kopenhagen. In januari komt er een tweede bij, in Frøslev, nabij de grens met de Duitse deelstaat Sleeswijk-Holstein. In de twee kampen hebben bij elkaar ongeveer 15.000 mensen gevangengezeten. Ongeveer 1.600 politieke gevangenen worden gedeporteerd, van wie er 220 in concentratiekampen sterven.

Dankzij onderhandelingen van graaf Folke Bernadotte, vice-voorzitter van het Zweedse Rode Kruis, met SS-leider Himmler  mogen in maart en april ’45 de meeste Denen uit concentratiekampen naar huis.

Naar Denemarken zijn zo’n 3.000 Joden gevlucht. Ongeveer de helft van hen reizen door naar Palestina. In mei 1938 sluit Denemarken zijn grenzen voor Joden die Oostenrijk ontvluchtten na de Anschluss van dat land bij Duitsland op 13 maart 1938.

Een groot deel van de Joodse bevolking in Denemarken, inclusief de vluchtelingen, ontkomt aan de Sjoa. Denemarken stuurt wel nadat het bezet is 135 gevluchte Joden terug naar Duitsland. De meeste Joden worden met rust gelaten totdat Duitsland op 28 augustus 1943 in Denemarken de staat van beleg afkondigt. Op 8 september van dat jaar stelt SS-generaal Werner Best, die het land is gaan besturen, aan Hitler voor om de 7.800 Deense Joden te deporteren. Op 17 september stemt Hitler daarmee in. Op 28 september waarschuwt de Duitse diplomaat Ferdinand Duckwitz Deense vrienden dat er razzia’s worden voorbereid. Die vrienden tippen de Joodse gemeenschap en het Deense verzet. Met hulp van vele ‘gewone’ burgers worden circa 7.220 Joden en 686 niet-Joodse echtgenoten ijlings op (vissers)schepen naar het neutrale Zweden gebracht.

464 achtergebleven Deense Joden worden opgepakt en naar Theresienstadt gedeporteerd, waar er 51 – vooral ouderen en zieken – sterven. Ruim honderd Joden duiken onder.