In het dorp Chelmno, vijftig kilometer ten noordwesten van Lodz, bouwen de nazi’s eind 1941 het eerste vernietigingskamp. Hier worden voor het eerst Joden op grote schaal door de SS vergast.

Chelmno wordt op 8 december 1941 in gebruik genomen. Het vergassen gebeurt met koolmonoxide in een daartoe ontworpen vrachtwagen, waar 50 tot 70 mensen in kunnen.

De eerste slachtoffers komen uit de buurt van Chelmno. Op 16 januari 1942 beginnen deportaties vanuit het getto van Lodz naar het vernietigingskamp.

Het kamp is tot maart 1943 in gebruik. Dan oordelen de nazi’s dat het vergassen met Zyklon B in de gaskamers van Auschwitz en andere vernietigingskampen efficiënter is. In juni/juli 1944 wordt Chelmno nog weer enige tijd in gebruik genomen ten behoeve van de liquidatie van het getto van Lodz. De laatst resterende Joden uit Lodz worden vanaf half juli ’44 naar Auschwitz-Birkenau gedeporteerd.

Vanaf september 1944 moet een groep van 80 Joodse gevangenen de lijken in Chelmno verbranden en andere bewijzen van de massamoord vernietigen. In november is dat gebeurd. De SS schiet dan ongeveer de helft van de 80 Joden dood.

Als het Sovjet-leger nadert verlaten de nazi’s op 17 januari 1945 het kamp.

De SS vermoordt in Chelmno in totaal 152.000 mensen, naast Joden ook ruim 5.000 Sinti en Roma en honderden Poolse en Sovjet-krijgsgevangenen.

Van zeven Joden is bekend dat zij uit Chelmno zijn ontsnapt. Zij hadden allen werk in het kamp; vijf moesten lijken verbranden, twee anderen ontsnapten toen zij werkten aan het ontmantelen van het kamp. Eén van de ontsnapten – wiens identiteit nooit met zekerheid is vastgesteld – wist het getto van Warschau te bereiken, waar hij vertelde wat er in Chelmno gebeurde. Zijn getuigenis werd door de Joodse ondergrondse naar het Westen gesmokkeld. De New York Times publiceerde het verhaal op 2 juli 1942 – op pagina 6…