In 1940 zetten de Duitsers in in Zuidoost-Polen werkkampen op langs de rivier Buh. Hier leveren o.a. 2.500 Sinti en Roma dwangarbeid. Het hoofdkwartier is in het plaatsje Belzec. Eind 1940 worden de werkkampen ontmanteld.

In november 1941 start de bouw van een vernietigingskamp in Belzec. Het is na Chelmno het tweede vernietigingskamp dat wordt aangelegd. De plek is uitgekozen vanwege zijn goede spoorwegverbindingen en de omvangrijke Joodse bevolking in nabije regio’s van Lviv, Krakau en Lublin. Dat past in het plan – later Aktion Reinhardt gedoopt – om de Joden in het Generalgouvernement (het zuidelijke deel van Polen dat wel door Duitsland is bezet, maar niet is geannexeerd) uit te moorden.

In maart 1942 wordt het kamp in gebruik genomen. De leiding bestaat uit Duitse SS-ers en politiemensen, de bewakers zijn voormalige Sovjet-krijgsgevangenen en Oekraïners en Polen, die in een speciaal trainingskamp in Trawniki bij Lublin zijn opgeleid (en Trawniki worden genoemd).

Tussen maart en december 1942 worden circa 435.000 Joden en een onbekend aantal Polen en Roma in Belzec vermoord. Naast Joden uit getto’s in de omgeving van Belzec behoren ook Duitse, Oostenrijkse en Tsjechische Joden tot de slachtoffers.

Belzec Roma

Roma in Belzec; archief US Holocaust Memorial Museum, ter beschikking gesteld door Archiwum Dokumentacji Mechanicznej, Warschau

In het voorjaar van 1943 moeten Joodse dwangarbeiders het kamp ontmantelen en de lijken verbranden. Zodra dat in juni gebeurd is, worden zij in Belzec doodgeschoten of in Sobibor vergast. De nazi’s vermommen het kampterrein daarna als boerderij.

Sovjet-troepen bereiken de regio in juli 1944.